Pagina's

vrijdag 30 december 2011

Een volle theekom - over vooringenomenheid



Zenmeester Nan-in (1868 – 1912) kreeg op een dag bezoek van een professor in de wijsbegeerte. Deze vroeg hem naar het wezen van Zen. Nan-in bereidde thee voor hem, zette een kom klaar en begon te schenken. Hij schonk de theekom vol en bleef doorschenken. De professor keek toe hoe de theekom overliep tot hij zich niet langer kon inhouden. “Het is allang vol. Er kan niets meer bij ! “ Net als deze kop”  zei Nan-in, “bent u vol van uw eigen opvattingen en bespiegelingen. Hoe kan ik u bijbrengen wat Zen is als u niet eerst uw kop leegmaakt?” 

De geest die stopt en op een plek  verwijlt, functioneert niet vrij en onbevangen. De wielen van een kar draaien rond omdat ze niet op een plek vast zitten. Waren ze vastgezet dan zouden ze niet kunnen ronddraaien. De geest functioneert ook niet als het zich waar dan ook aan hecht. Huist er een bepaalde gedachte(mening) in je geest, dan hoor je, ook al luister je naar de woorden die iemand anders uitspreekt, hem niet echt. Dat komt omdat de geest stilstaat bij de eigen opvatting. Gaat je geest met die opvatting mee dan hoor je niet, ook al luister je en zie je niet, ook al kijk je. De verstarde geest is hetzelfde als de verwarde geest. De juiste geest is de geest die niet op een plek verwijlt (mushin).
Takuan Soho (1573 – 1645)

Ware overwinning is zelfoverwinning.
Ueshiba Morihei O Sensei 


Conformation Bias
Er bestaat een verschijnsel dat in de psychologie bekend geworden is als “conformation bias” – bevestiging van vooringenomenheid. Uit een aantal beroemd geworden experimenten bleek dat wanneer mensen eenmaal ergens van overtuigd waren, ze selectief bleken te zijn in het aannemen van nieuwe feiten en gegevens. Dit blijkt ook het geval te zijn bij het lezen van de krant, het bekijken van t.v. en het deelnemen aan lessen. De inhoud en de wijze van presenteren lijken daarbij nauwelijks een rol te spelen. Alleen nieuwe gegevens die overeenstemmen met hun oorspronkelijke opvatting worden door de deelnemers als juist of als waar geaccepteerd. Toch heeft iedereen het gevoel dat men heel objectief naar nieuwe feiten kijkt. Het heeft er zelfs alle schijn van dat juist de meer kritische denkers het meest gehinderd worden door deze conformation bias. Bij wetenschappers en bij landsbestuurders wil deze conformation bias nog wel eens leiden tot “tunnelvisie”. Wetenschappers komen hierdoor tot conclusies die niet gestaafd worden door de feiten. En bestuurders houden zich krampachtig aan een beleid dat door de werkelijkheid allang is achterhaald.

Terugdenkend aan de ervaringen met het lesgeven in Aikido in de afgelopen decennia zijn er meerdere voorbeelden te noemen van leerlingen die uit mijn lessen het tegenovergestelde wisten te putten van hetgeen ik hen probeerde over te brengen. Een van de centrale principes van Aikido is dat het pad van Aiki niet over winnen gaat – een van de redenen waarom we over Aikido ook nooit spreken als over een sport. In mijn lessen benadruk ik dat men zich vooral ook niet de attitude van willen winnen moet aanmeten. Juist die attitude zal leiden tot het mislukken van de techniek en je belemmeren het werkelijke principe achter de techniek te ontdekken. Het niet-willen-winnen is een regelmatig terugkerend thema in mijn lessen. Toch meenden enkele mensen die al jaren mijn lessen volgden, een van hen zelfs ruim tien jaar, uit mijn lessen te willen concluderen dat de kern waar het allemaal om draait in Aikido winnen was. “Waar het uiteindelijk om gaat”, zei een van hen tegen me, “is dat je de ander tegen de grond krijgt en dat je wint”.
Nu heeft de een nu eenmaal meer tijd nodig dan de ander om tot het juiste inzicht te komen. En een leraar heeft meerdere manieren om een leerling tot een dieper inzicht te doen komen. Bovendien is een leraar wel wat gewend, in de wandelgangen van de dojo zijn meer opvattingen te horen die, ook al realiseert de leerling het zich niet, volkomen tegenstrijdig zijn met de principes van Aikido. Dat is ook het voordeel van leerling zijn; je krijgt les van de leermeester en je hoeft zelf nog niet alles te begrijpen en je mag het een tijd lang bij het verkeerde eind hebben. Het wordt echter wel een probleem indien de persoon met deze eigenzinnige overtuiging zichzelf als instructeur Aikido gaat beschouwen en met een air van autoriteit deze opvatting aan nieuwkomers in de dojo begint over te brengen. Ik sprak de betreffende persoon er op aan en vernam van hem dat hij ooit jujutsu had beoefend en daar reeds had geleerd dat het in elke Budo om zelfverdediging en het overwinnen van de ander gaat. Dat perspectief had hij meegenomen in zijn beoefening van Aikido en niet meer losgelaten. En naar zijn overtuiging bevestigde alles wat ik hem in de afgelopen jaren had bijgebracht precies dat wat hij altijd al had gemeend; Aikido gaat over winnen! Voor zijn gevoel hielp hij de beginners aan een voorsprong door ze alvast deze kennis mee te geven.

Sommige mensen blijken zo’n dominante vooringenomenheid te hebben dat je ze werkelijk helemaal niets kan bijbrengen. Ze zijn al zo overtuigd van eigen kunnen en vaak al zo gericht op een bepaalde stijl, bepaalde manier van trainen of een bepaalde opvatting dat ze tijdens een les geen enkele aanwijzing accepteren. Hun theekom is reeds vol. Hun geest zit vast. De reden dat ze aan de lessen deelnemen is hun behoefte aan erkenning, een bevestiging dat zij het met hun benadering en hun opvatting bij het rechte eind hebben. Blijft die bevestiging uit dan voelen zij zich ernstig tekort gedaan. Juist door hun vooringenomenheid kunnen ze niet inzien dat het probleem bij hen ligt en dus projecteren ze het op een ander – meestal de dojo (deze stijl van Aikido beoefent het verkeerd) of de leraar (ooit leek hij het te begrijpen, maar tegenwoordig is hij verdwaald, hij snapt het niet meer). De zeventiende eeuwse zenmeester Takuan Soho wijst er reeds op dat de geest die vast zit rechtlijnig wordt. Dit leidt volgens hem tot onderscheid, tot dualisme – precies het tegenovergestelde van wat Aikido nastreeft.

Lesgeven aan mensen met een vooringenomen manier van denken heeft geen enkele zin en om die reden zal elke serieuze leermeester hen als deshi weigeren.

Tom Verhoeven

Auvergne, winter 2011 

donderdag 29 december 2011

Shogo - Titels

De hierarchie van de dojo ziet er als volgt uit:

* Dojo cho
* Shihan
* Kyoshi (shidoin)
* Renshi (fuku shidoin)
* Uchi Deshi
* Deshi

In het moderne Budo kunnen we drie manieren van gradueren onderscheiden: Kyu, Dan en Shogo.

Kyu kunnen we vertalen met klas – de budoka houdt zich in dit stadium voornamelijk bezig met het zich bekwamen in de kihon waza (basistechnieken) van de dojo waar men is bij aangesloten. Deze kihon waza vormen in feite de technische en fysieke voorbereiding op de dan-examens.  Na minimaal vijf jaar van intensieve beoefening van de kihon waza (of langer indien men minder frequent traint) volgt het eerste examen voor een Dan-graduering. De eerste graad die men bij een geslaagde demonstratie van de vereiste technieken toegekend krijgt is shodan – hetgeen letterlijk te vertalen is met beginnersniveau. Dit geeft al aan dat de werkelijke beoefening van de kunst nu pas aanvangt.

Dan is te vertalen met trede of niveau. Het stadium van kyu zouden we kunnen zien als een grondige voorbereiding op de werkelijke keiko (beoefening) van Budo. Nadat de budoka zich de kihon waza en de eerste principes van Budo  heeft eigen gemaakt begint de ware verdieping in de kunst. Stapsgewijs komt men steeds een trede verder op het pad (Do, Michi) en dit wordt gemarkeerd door toekenning van dan-graden.

Shogo Naast en in feite geheel los staand van de dan-graduering kennen we in Budo de Shogo; de benoeming tot instructeur of leermeester. Shogo betekent titel of (militaire) rang.

Doshu (soke)
In sommige Budo tradities kent men nog de soke; van oorsprong het hoofd van de familie, in bredere zin het hoofd van de traditie, van de over te dragen kunst. In Aikido wordt de titel Doshu voor het hoofd van de Aikikai Aikido organisatie gebruikt. Doshu is te vertalen met; degene die richting geeft in het te volgen pad. Het is een erfelijke titel die van vader op zoon wordt door gegeven. De eerste Aikido Doshu was de grondlegger Ueshiba Morihei O Sensei (1883 – 1969). Zijn zoon Kisshomaru Ueshiba (1921 – 1999) werd nidai Doshu. En de huidige doshu, kleinzoon Moriteru Ueshiba (1951) is de sandai Doshu.

Dojo cho
Een Aikido dojo wordt geleid door een dojo-cho (hoofd van de dojo). Dit is gewoonlijk een shihan, die tevens de hoofddocent van de dojo is.

Shogo – titel
In de dojo onderscheiden we drie soorten leraren met elk hun geheel eigen taak, hun titels zijn; Renshi, Kyoshi en Shihan.

Renshi is te vertalen met trainer. Het is de leerling die zijn technieken zozeer verfijnd en gepolijst heeft (ren – polijsten) dat hij technisch gezien in staat wordt geacht om leerlingen met minder ervaring dan hij kihon waza bij te brengen. Het karakter Ren is ook te vertalen met herhalen. De renshi heeft als taak de oefenstof te herhalen en door het oefenen van kihon waza de leerlingen een fysieke training te geven. De renshi geeft dus geen les in Aikido zoals een shihan dat zou doen, maar neemt de kihon waza met de leerlingen opnieuw grondig door, herhaalt wat in de lessen van de shihan of kyoshi al eens aan de orde is gekomen en is een voorbeeld voor iedereen in de juiste toepassing van Reigi (regels van wellevendheid).
In Aikido is het sinds de jaren zeventig gebruik geworden om in plaats van Renshi de term Fuku Shidoin (assistent van de kyoshi) te gebruiken.

Om in aanmerking voor benoeming tot renshi / fuku shidoin te komen moet men de nodige ervaring met Aikido (vooral als uke van de leermeester) hebben opgedaan, minstens drie jaar een nidan hebben en minstens 28 jaar oud zijn. De fuku shidoin wordt benoemd door de dojo cho.     

Kyoshi is te vertalen met leraar of leermeester. Het is de meester (shi) die de leer (kyo) overdraagt. De les van een kyoshi kan bestaan uit een pittige fysieke training, maar even zo vaak kunnen het lessen zijn met veel uitleg over de basisvorm (kihon gi), de principes (ri) en de meer filosofische achtergronden van Aikido.
De kyoshi heeft ruime ervaring met Aikido, is lange tijd actief geweest als fuku shidoin, heeft minimaal een sandan behaald en is minstens 35 jaar oud.
In Aikido gebruiken we in plaats van kyoshi ook wel de term shidoin. Het karakter In duidt op staflid, het woord Shido betekent gids. De leerling vraagt aan de leermeester naar de weg en de shidoin gidst hem in de juiste richting. Kijken we naar de karakters voor shido, dan betekent shi hier vinger en do pad. Shido is het Japanse woord voor gids, hij wijst je het goede pad aan met zijn vinger. Volgens een boeddhistische verhaal is de leermeester als iemand die naar de maan wijst, hij helpt de leerling om in de juiste richting te kijken. Maar het is aan de leerling zelf om de maan in het oog te krijgen. De grootste vergissing die de leerling kan maken is de vinger aan te zien voor de maan.

Shihan (dai shihan) is te vertalen met voorbeeld persoon of voorbeeld leermeester. Het is de leermeester die reeds gedurende lange tijd het pad volgt en als voorbeeld dient voor de methode, voor de dojo en de kunst zelf. In zijn lessen ligt de nadruk niet altijd op vorm van de techniek, maar vaker op de principes van Aikido, op de geest van Aikido. De shihan geeft niet alleen les aan leerlingen maar leidt ook leraren op.  
In feite vormt een shihan de levende traditie van de kunst, hij is degene die de kunst overdraagt aan de volgende generatie.
 
Ofschoon er oorspronkelijk geen relatie is tussen dangraduering en de benoeming tot shihan gaan we er tegenwoordig vanuit dat een shihan minimaal een rokudan heeft en hij minstens 45 jaar oud is.
Men kan de benoeming tot shihan niet nastreven of opnemen in de eigen carriereplanning. Het is een titel die verleend wordt op basis van merites en verworven inzicht in Aikido en houdt een verantwoordelijkheid in, die voortkomt uit toewijding aan de do (michi) en de nauwe verwantschap met de dojo waartoe men behoort en met de leermeesters van die dojo.

In Aikido zijn veel aikidoka verbonden met de Aikikai Hombu dojo en verkrijgen hun dan-graad ook middels deze organisatie. Na het toekennen van de zesde of zevende dan volgt, indien men leraar is, vaak ook de benoeming van Aikikai Hombu Dojo Shihan. Mogelijk is daardoor het misverstand ontstaan dat uitsluitend de Aikikai Hombu dojo aikidoka tot shihan mag benoemen. Dit kan echter zowel door een onafhankelijke Budo-organisatie als bijvoorbeeld de Dai Nippon Butokukai of de Kokusai Budoin gebeuren als door de dojo cho van de Aikido dojo of Aikido organisatie (Aikido stijl) waaraan men verbonden is.

Uchi deshi
Lange tijd was het gebruikelijk dat een leerling bij de leraar woonde, in de woning van de leraar zelf of in de dojo of in een daarvoor bedoelde kamer nabij de dojo. Zo’n inwonende leerling werd een uchi deshi genoemd. Uchi betekent hier binnen. Het is geen titel, maar meer een omschrijving van de feitelijke situatie. De uchi deshi was vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week in opleiding. Naast de dagelijkse training in de ochtend en in de avonduren, waren er geregeld extra trainingen of bijzondere trainingen die konden bestaan uit het lopen van lange afstanden in de heuvels en bossen,  het op en af lopen van een lange trap naar een Jinja (shinto schrijn) of uit misogi oefeningen in de oceaan of onder een waterval. Daarnaast had de uchi deshi de zorg voor de dojo (schoonmaken, onderhoud), de zorg voor sensei, de zorg voor de tuin en hielp hij eventueel bij het uitvoeren van administratieve taken. Sommige dojo hadden slechts een enkele uchi deshi. O Sensei had in zijn dojo veelal meerdere uchi deshi tegelijkertijd. Dit traditionele educatieve systeem is in onbruik geraakt. Wereldwijd zijn er nog slechts enkele Aikido dojo waar het mogelijk is te trainen en te leven als uchi deshi.

Deshi
De leerling die niet in de dojo woonde werd soto deshi genoemd. Het zijn leerlingen die niet in de dojo wonen, maar wel toegewijd de lessen in de dojo volgen.
Het woord deshi wordt geschreven met de kanji tei (of de) voor jongere broer en het karakter shi voor kind. Dit duidt er al op dat het hier gaat om iemand die op relatief jonge leeftijd toetreed tot de dojo. Deshi betekent zoveel als leerling of pupil. Worden de kanji uitgesproken als Teishi dan krijgt het meer de betekenis van jong persoon / student – helper van de leraar. Dit geeft al meer aan hoe de relatie deshi – sensei in elkaar zit; de deshi is in de leer bij sensei, maar wordt tegelijkertijd geacht hem terzijde te staan en te helpen, hetzij in de dojo door de dojo schoon te houden of onderhoudswerk te doen, of door te werken in de dojo-tuin, of door het verrichten van administratieve taken of door te assisteren bij het lesgeven of door het waarnemen van een les bij afwezigheid van de sensei.

In een dojo kun je je niet aanmelden als lid, je kunt je niet inschrijven als deelnemer aan de lessen. Je kunt wel als je voldoet aan de vereisten geaccepteerd worden als deshi.  

Tom Verhoeven

Auvergne,  winter 2011

Kyu - de eerste lessen in Aikido

In de meeste moderne Budo worden aan leerlingen naarmate ze vorderen kyu– en dangraden toegekend. Aikido vormt hierop geen uitzondering.  Aan de toekenning van een kyu- en dangraad gaat een examen vooraf waarin de leerling zijn vaardigheid demonstreert voor het oog van zijn leermeester. Bij elk volgend examen neemt de moeilijkheidsgraad toe; er wordt om meer technieken gevraagd, om een steeds nauwkeurigere uitvoering, om een steeds hoger tempo. Soms wordt er ook een schriftelijke examen gevraagd, waar bij de leerling bijvoorbeeld vragen te beantwoorden krijgt over de betekenis van de in Aikido gebruikte termen.
De meeste Aikido-dojo kennen vijf kyu-graden; gokyu, yonkyu, sankyu, nikyu en ikkyu. Na het behalen van deze graden volgen de dan-graden. Het kyu-stadium geldt als de voorbereiding, het is de aanloop naar de berg, het is nog niet de klim zelf. In het kyu-stadium leert men zich de basistechnieken van Aikido eigen te maken. Deze basistechnieken (kihon-waza) hebben hier nog een vaste vorm waar de leerling niet vanaf wil wijken. Het is ook het stadium waarin de leerling zich de gedragsregels (reigi) van de dojo en van Aikido probeert te doorgronden en leert toe te passen. Bij het toekennen van een graad wordt even zo zeer naar de vaardigheid in de technieken als naar de correcte toepassing van de reigi gekeken.

Voor wie pas is begonnen op het pad van Aikido heeft de beoefening van krijgskunst aanvankelijk niet veel van een begaanbaar pad, maar eerder iets van een web aan draden waarin men middenin terecht is gekomen. Hier en daar lijkt er een structuur te herkennen te zijn in het web, maar als men trekt aan een loshangend draadje dan kan het gebeuren dat men met een geheel onverwachte zijde van de kunst geconfronteerd wordt die leidt tot nieuwe inzichten – maar even zo goed kan men onverwachts geconfronteerd worden met een nagenoeg onontwarbare kluwen draden die schijnbaar tot niets leiden. Soms ziet de beginnende aikidoka in het web een draad die hem bijzonder fascineert. Het liefst zou hij al het oefenmateriaal waar hij op dat moment mee bezig is willen laten vallen om deze ene specifieke draad te volgen. Hij trekt aan de draad om het proces te versnellen en probeert zijn leraar er van te overtuigen dat hij het begrepen heeft en dat dit de enige echte draad is die iedereen eigenlijk nodig heeft en zou moeten volgen. Maar zijn leermeester toont hem slechts een andere draad en de aikidoka beseft dat hij het misschien toch nog niet helemaal begrepen heeft. Sommige draden lijken specifiek ontworpen om de beginner te laten struikelen. De rol van de leraar is voor de beginner ook niet geheel duidelijk; soms lijkt hij te helpen door structuren van het web te tonen, soms lijkt het er juist meer op alsof de leermeester de draden expres door elkaar haalt – alsof de leermeester er eerder op uit is de leerling aikidoka tegen te houden en te belemmeren in zijn groei dan hem daadwerkelijk te helpen. Maar dan gaandeweg ontdekt de beginnende aikidoka als vanzelf meer en meer de structuur van Aikido , de loshangende draden blijken deel uit te maken van een samenhangend geheel dat de beginner aanvankelijk niet kon overzien. De vele draden leiden nu niet langer tot verwarring, maar geven eerder steun, helpen bij het oplossen van problemen en het herkennen van variaties.

Als we de kanji voor kyu nader bestuderen dan zien we dat het opgebouwd is uit twee karakters – het ene karakter betekent “draad” en het andere karakter betekent “samenbrengen”.

Tom Verhoeven

Auvergne, winter 2011

maandag 26 december 2011

Den - overdracht van kennis



“Overhaast je niet in de beoefening van de kunst, want het duurt minstens tien jaar om de grondslagen eigen te maken en de eerste trede te bereiken”. Ueshiba Morihei O Sensei

In Budo wordt de diepere kennis en principes overgedragen van hart tot hart (Isshin Denshin), van generatie op generatie, van leermeester op leerling.
Wanneer de overdracht volledig is wordt dit vaak bevestigd door het uitreiken van een certificaat (menkyo) of een gekalligrafeerde tekst  (densho of makimono)door de leermeester (sensei). De tekst heeft voor ingewijden vaak een grote en diepe betekenis, maar voor de buitenstaander is de betekenis niet gemakkelijk te achterhalen. Een bekend Zen-certificaat van overdracht, een Inka,  toont uitsluitend een gepenseelde zwarte, ronde cirkel – het duidt er op dat de leerling terug gekeerd is tot de bron van de kunst, tot leegte (ku). Sommige menkyo (certificaten) omvatten een overzicht (mokuroku) van de technieken van de school (ryuha) waartoe de leerling behoort. De namen van de technieken zijn echter vaak heel poëtisch en geven voor de niet-ingewijden geen goed beeld van hoe de techniek er uit zou moeten zien. Wanneer een gekalligrafeerde tekst wordt uitgereikt gaat het vaak om een regel uit een gedicht dat betrekking op Budo heeft of om een filosofische omschrijving van een principe. En ook hier geldt dat als men niet bekend is met de kunst het moeilijk te achterhalen valt waar de gecalligrafeerde tekst over gaat.
Een gekalligrafeerde tekst werd meestal op traditionele wijze ingelijst op een lijst gemaakt van papier en zijde (kakejiku) zodat deze gemakkelijk bewaard kon worden en op bijzondere tijdstippen uitgerold en opgehangen kon worden. Later werden dergelijke teksten ook wel ingelijst achter glas voorzien van een eenvoudige houten lijst. Vaak kregen deze teksten ook een prominente plaats in de dojo of in de woning van de nu als shihan erkende leerling.
Tegenwoordig heeft het uitreiken van een certificaat of een calligrafie in veel Budo-vormen plaats gemaakt voor het uitreiken van een diploma met daarop vermeld een dan-graad. Het is algemeen bekend dat de grondlegger van Aikido niet veel op had met het systeem van dan-graden. Hij gaf de voorkeur aan de klassieke methode en reikte aan zijn leerlingen wanneer zij daar aan toe waren, naast de dan-graad, een certificaat of een of meerdere gekalligrafeerde teksten uit. 
Ook Anno sensei, dojo cho van de Aikido Kumano Juku Dojo in Japan heeft een duidelijke voorkeur voor de traditionele wijze van overdracht.
Tijdens de door Shi Zen Ryu georganiseerde Aikido stage met Motomichi Anno sensei in april 2009, ontving ik uit zijn handen enkele door hem gekalligrafeerde teksten over de essentie van Aikido, die hij speciaal voor deze bijzondere gelegenheid voor mij had gekalligrafeerd. Het waren dezelfde teksten, vertelde hij me, die hij op zijn beurt ooit van O Sensei had ontvangen.
Een dergelijke overdracht met een gecalligrafeerde tekst wordt Shoden genoemd (sho – schrift, den – overdracht). Het karakter Den wordt geschreven met penseelstreken die “persoon” en “roteren” of “omdraaien” betekenen. Het schetst het beeld van iemand die zich jarenlang onder leiding van een leermeester heeft bekwaamd in een traditionele ambacht of kunst en zich vervolgens omkeert en de kunst overdraagt aan de volgende generatie om zodoende de traditie voort te zetten. Het karakter DEN vinden we ook terug in het woord kuden – mondeling overgeleverde woorden (ku, van kuchi; mond) en in okuden – de verborgen leer, de geheime geschriften.
Als de kennis wordt geopenbaard door de goden of door beschermgeesten als Tengu dan spreken we van Shinden (shin, ook uitgesproken als kami – goden). Vaak is dit terug te vinden in de naam van de school, bijvoorbeeld; Shindo Muso Ryu, Katori Shinto Ryu. Het duidt er op dat de beoefenaars van die school het pad volgen zoals dat ingegeven is door de kami, door de natuur. O Sensei beschouwde zich als een kind van de kami van Kumano en Aikido als een geschenk van de kami. Aikido en Kannagara no michi (Shinto, het pad van de natuur) zijn twee manieren om hetzelfde te zeggen. En dat vormt de essentie van de kennis die O Sensei werkelijk probeerde over te dragen.

Tom Verhoeven
Dojo cho
Auvergne, winter  2011


zaterdag 24 december 2011

Oku - het verborgene



Kristalhelder,
Klaar en licht,
Het gewijde zwaard geeft
Geen ruimte om
Kwaad te laten nestelen
Ueshiba Morihei O Sensei


In het Westen zijn we, naar onze eigen overtuiging, vooral rationeel en analytisch ingesteld. Elk probleem dat zich voordoet, wordt zorgvuldig geanalyseerd, we kunnen empirisch aantonen wat de beste oplossingen zijn en we hebben rationeel geformuleerde argumenten waarmee we elke mening kunnen onderbouwen. Sinds Descartes zijn Discours de la methode publiceerde in 1637, zijn we in het Westen niet alleen overtuigd van de scheiding van lichaam en geest, maar zijn we de geest ook meer en meer gaan zien als een rationele geest. En met die rationele geest kunnen en willen we alles begrijpen en uitleggen.

Het is daarom ook niet zo verwonderlijk dat mensen tijdens de Aikido les vragen willen stellen, willen weten hoe je nu precies moet staan, welke hand voor gehouden moet worden, welke kant je op moet bewegen, waarom je beslist niet moet blijven staan, waarom je met een jo links voor staat, waarom je met een bokken met het rechts voor staat.  Westerse mensen lijken vooral actief te zijn met hun hoofd. Ze willen het in alle redelijkheid begrijpen. En als ze de ratio achter een beweging, een techniek of een positie niet naar voldoening uitgelegd krijgen dan haken ze af of ze verzinnen zelf een reden. 

Vooral de kihon waza (basistechnieken) lenen zich voor het uitleggen van details. En achter die details zit meestal een heel rationele uitleg. Er valt ook veel te vertellen over de geschiedenis en ontwikkeling van veel van deze kihon waza. Didactisch gezien is het echter niet altijd het verstandigst om elke beginner meteen op te zadelen met alle details en mogelijkheden van een basistechniek. Dit vraagt om enig geduld van de leerling en van de leraar. Naarmate de leerling vordert krijgt hij steeds meer nauwkeurige details aangereikt die hem zullen doen inzien dat de basistechnieken heel natuurlijk en heel logisch in elkaar steken.
Juist die didactiek doet vermoeden dat de geest van de mens als leerling bij nader inzien misschien toch niet zo rationeel in elkaar steekt als we in het Westen veronderstellen. Een leerling kan een techniek rationeel niet in een keer bevatten en leert de techniek stukje bij beetje. De traditioneel Japanse methode van lesgeven vertrouwt niet op de ratio, maar op het mimetisch vermogen van de leerling. De leerling leert door na te doen. Veel toelichting wordt er door de Japanse shihan dan ook niet gegeven en deze is dan vaak ook nog cryptisch.

Daar komt bij dat in Aikido het cartesiaans dualisme onbekend is. Lichaam en geest vormen een eenheid. Oefen je het lichaam, dan oefen je de geest, oefen je de geest, dan oefen je het lichaam. Om de techniek te begrijpen moet je het gewoon doen.

De grondlegger Ueshiba Morihei O Sensei stelde dat het minstens tien jaar van dagelijkse training zou duren eer men het eerste niveau zou bereiken. Voor velen duurt het nog langer. Tot die tijd blijft men zich bezighouden met het doorgronden van de basistechnieken en het verbeteren van de eigen vaardigheid daarin. Maar er komt een moment dat de aikidoka iets bijzonders overkomt. Op een dag wordt hij plotseling geworpen door zijn sensei zonder dat deze hem aanraakt, op een dag lukt het hem ineens en zonder enige moeite die ene aikidoka naar de grond te krijgen die het hem altijd zo moeilijk heeft gemaakt. Plotseling lukt een techniek, terwijl de techniek qua basisvorm niet helemaal klopte. Dit zijn het soort momenten die verwarring zullen zaaien. De te rationeel ingestelde leerling zal ze direct afwijzen. Wat hier gebeurde klopt niet, dus het was niet echt.

Wie te rationeel ingesteld is zal nooit tot de ontdekking komen dat hier de toegangspoort ligt tot het echte Aikido, tot wat O Sensei Takemusu Aiki noemde. Rationele uitleg is hier niet langer toereikend. Vanaf hier betreedt men het pad van Aikido dat omschreven staat als het verborgene, het mystieke, het mysterieuze. Vanaf hier spreekt men van Muto, het pad dat geen pad is; als anderen je al zijn voorgegaan, dan hebben ze geen sporen achtergelaten. Het is hier dat je op je eigen ware zelf bent aangewezen.

Om uiting te geven aan die mystieke ervaringen van de do (pad, weg) gebruikte O Sensei, in navolging van de oude leermeesters in Budo van vroeger tijden, soms slechts een enkele klank, soms refereerde hij naar aloude mythen, soms legde hij een enkel begrip erover met vloeiende penseelstreken vast in inkt en soms schreef hij er een doka (gedicht over het pad) over. Maar wanneer men hem er naar vroeg deed hij er even zo vaak het zwijgen toe.

Dat mysterieuze, niet in woorden uit te leggen aspect van Aikido wordt aangeduid met Oku - het verborgene of het geheime.
Oku no Hosomichi

De beroemde Japanse dichter Matsuo Basho (1644 – 1694) schreef aan het eind van zijn leven het boek Oku no Hosomichi.  De titel wordt vaak vertaald met “De smalle weg naar het noorden” of “De smalle weg naar de provincie”. De weg die Basho bewandelde leidde hem inderdaad naar het platteland in het noorden, naar dat deel van Japan dat bekend stond om zijn rijstvelden en het eenvoudige boerenbestaan van de mensen aldaar. Het was ook niet altijd een gemakkelijk pad en daar verwijst de titel ook naar. Het begrip Oku duidt echter ook op een reis naar het verborgene, op het volgen van het pad dat in Japan Do (Tao) of Michi genoemd wordt. Over zijn reizen schreef Basho; “Elke dag is een reis. En de reis zelf is thuis”. Hij beoogde door zijn reis een Hyohakusha te zijn, iemand die voortgaat zonder doel of richting.  

Het pad dat Basho volgde; Oku no Hosomichi

Als we het karakter bestuderen dan kunnen we oku vertalen met “binnen” of beter nog met “ergens diep binnen“. Het karakter voor oku bestaat uit twee delen, het bovenste karakter toont een rijstkorrel, waarmee hier een rijstvoorraad bedoeld wordt. De lijnen rond het karakter voor rijst duiden er op dat het zich ergens in een gebouw bevind. Het karakter eronder betekent “handen die duwen”. Rijst is, net als in de meeste Aziatische landen, het hoofdvoedsel in Japan en dus het kostbaarste bezit van elk gezin. Hierdoor krijgt Oku de betekenis van het plaatsen van het meest kostbare op de best beveiligde plek waar niet iedereen bij kan.

Ter vergelijking; de Okuma is het diepste, meeste veilige deel van een Japans huis. De Oku-no-in is het binnenste en meest sacrale deel van een Shinto schrijn, waar niemand toegelaten wordt en waar zelfs de hoofdpriester (kannushi) van de schrijn nauwelijks komt.

Een echtgenote wordt aangeduid met Oku-san (mevrouw Binnen), niet omdat ze altijd binnen zit, maar omdat ze bekend is met de diepste geheimen en wensen van haar man en deze zorgvuldig bewaard.

De werkelijk ervaren aikidoka heeft geen behoefte aan rationele uitleg. Het gaat hem om de kleine, subtiele aanwijzingen van de leermeester - soms niet meer dan een enkel gebaar of een enkel woord of zelfs een enkele klank die hem dichter bij de ervaring van het verborgene, de essentie brengen.

Okuden staat voor de overdracht van de verborgen kennis of de geheime technieken van de kunst, iets dat pas kan plaats vinden als men het geheim al zelf heeft ontdekt. Voor de aikidoka die nog niet doorgedrongen is tot het verborgene blijven de overgeleverde woorden obscuur en rationeel niet te begrijpen. 

In blinde duisternis
Het opkomen en ondergaan van de maan
Niemand die weet
Aan het oppervlak van het meer Sarusawa is de mist dicht.
Wat drijft en wat zinkt
Niemand die weet

Doka van de Kagoshima ryu

Het water overweegt niet om hem een plek te geven
Noch overweegt de maan om er een plek te zoeken
Hoe helder de weerschijn!
Zen koan over het principe “suigetsu”

Tom verhoeven
Dojo cho

Auvergne winter 2011
 

maandag 19 december 2011

Aiki met een Libel



Aiki uit zich vaak als een symbiotisch samenspel tussen levende wezens. Wanneer je als mens Aiki probeert toe te passen op dieren als honden of paarden dan is het vaak even zoeken, want ieder dier kent zo zijn eigen voorwaarden, zijn eigen regels van reigi. Maar als je de spelregels eenmaal begrijpt is het vaak makkelijker om Aiki te ervaren met dieren dan met mensen. Dieren blijken vaak opener, eerlijker en vooral oprechter dan mensen.

Wanneer we denken aan het toepassen van Aiki met dieren, dan gaan onze gedachten al snel naar huisdieren of anders toch in ieder geval naar zoogdieren. Aiki met insecten lijkt niet meteen voor de hand te liggen. Dat maakt dit filmpje juist zo bijzonder – hier wordt op speelse wijze contact gemaakt met een Libel en de Libel reageert heel verrassend.

In Japan wordt het bezoek van een libel gezien als een manier van een vroegere geliefde om weer contact te maken.

De muziek is van Tsuji Mikio, een Japanse musicus die zich toelegt op de altoguitar. De altoguitar (altgitarr in het Zweeds) is een relatief nieuw instrument ontworpen in de jaren zestig van de twintigste eeuw door de Zweedse muziekinstrumentenmaker en meubel ontwerper Georg Bolin. Het vertoont enige gelijkenis met de klassieke gitaar, de vroegere altgitaar en met de luit, de toon is echter wat lichter. De altoguitar heeft meestal elf snaren, maar er zijn modellen met meer en minder snaren (8 – 13 snaren).


Tsuji Mikio heeft zich zowel in klassieke westerse muziek als in klassieke Japanse verdiept. Naast musicus is hij ook componist. Er zijn al meerdere cd’s met zijn werk verschenen.

In 2008 ontmoette ik hem in de Aikido Kumano Juku Dojo bij het afsluitingsfeest van de Aikido stage die daar werd gehouden. Hij gaf een optreden in de dojo met eigen composities op de altoguitar. Tsuji Mikio is geen beoefenaar van Aikido maar heeft zich wel laten inspireren door het gedachtengoed van de grondlegger van Aikido Ueshiba Morihei O Sensei. En dat is in sommige van zijn muziekstukken terug te horen.

https://www.facebook.com/photo.php?v=3994000734920&set=vb.171633248622&type=2&theater


Tom Verhoeven

Auvergne, winter 2011  

Dai Shihan


 
Foto negentiende eeuwse samurai

In het feodale tijdperk, die in Japan duurde tot het eind van de negentiende eeuw, was de samenleving verdeeld in vier standen

  • Samurai
  • Boeren en vissers
  • Ambachtslieden
  • Kooplieden

Net als in Europa vormden de krijgers de hoogste klasse. Waar in Europa de boeren gezien werden als de laagste klasse, daar vormden de boeren en landlieden een eervolle klasse omdat ze voorzagen in voedsel voor iedereen.
De ambachtslieden vormden ondanks hun zeer gewaardeerde productiviteit en het nut van de producten die ze maakten (waaronder de wapens voor de samurai) toch een lagere stand dan de boeren.
De allerlaagste stand waar ook op neer gekeken werd gevormd door de kooplieden en winkeliers. Het was samurai niet toegestaan zich te mengen met deze stand, anders dan om benodigheden bij het te kopen.

Daarnaast waren er mensen die buiten deze vier standen vielen. Of omdat ze er boven stonden, zoals de shogun, de keizer, de Boeddhistische en Shinto priesters en monniken. Of omdat ze er onder stonden, zoals de eta, de bevolkingsgroep die werkten als slager of als leerlooier of als beul, taken die vanuit de Boeddhististische en Shinto traditie als onrein werden beschouwd. Of de hinin, de acteurs, barden, circusartiesten. En de veroordeelde misdadigers, prostituees, courtisanes.

Alleen de samurai was gerechtigd twee zwaarden te dragen. En alleen een samurai bekwaamde zich in de krijgskunst. De samurai was ook de enige die onderricht kreeg in letterkunde, filosofie, wetenschap, religie, staatskunde, administratie.  Aan de samurai werd ook de hoogste eisen aangaande hoffelijkheid en gedrag gesteld. Het was tevens zijn plicht toe te zien dat in het dagelijkse leven ook mensen van andere standen zich wellevend gedroegen, vooral naar leden van de krijgersstand.    

De meeste samurai waren van jongs af aan verbonden aan een bepaalde stijl (ryuha) van krijgskunst. Sommigen waren in de gelegenheid om zich te verdiepen in meerdere stijlen. Een enkeling van hen bleek zo vaardig en getalenteerd dat hij tot zijn eigen stijl wist te komen, een naam gaf aan zijn ryuha en deze overdroeg aan zijn leerlingen. Er zijn tal van ryuha verloren gegaan omdat de oorspronkelijke leermeester geen zonen of leerlingen had aan wie hij de kunst kon overdragen. De eisen die de leermeester stelde aan zijn leerlingen – zelfs als het zijn eigen zonen waren, waren hoog en liever zag hij zijn school verloren gaan dan dat hij een opvolger erkende die in vaardigheid en gedrag niet waardig bleek te zijn.
Om die zelfde reden werd niet iedereen toegelaten als leerling.

Het feodale tijdperk ligt inmiddels ver achter ons, maar dat betekent niet dat de toelatingseisen voor de traditionele dojo verminderd zijn. Men hoeft weliswaar niet langer voort te komen uit de samurai klasse, maar men verwacht wel van de nieuwe leerling dat deze zich zal gedragen naar het voorbeeld van de samurai.
Hoffelijkheid, bescheidenheid en toepassing van de formele gedragsregels (reigi) gelden nog steeds als vanzelfsprekend.
Kiichi Hine shihan

Om toe gelaten te worden tot de dojo van Aikido grondlegger Ueshiba Morihei O Sensei had de aanstaande leerling drie tot vijf aanbevelingsbrieven van vooraanstaande personen nodig.
Het kan ook voorkomen dat een dojo geen leerlingen meer accepteert. Er zijn verhalen bekend van jongemannen die naast de deur van de dojo plaats namen en er dagenlang bleven zitten in weer en wind tot ze toch werden toegelaten.  

De eerste stap op het pad is daarom het passeren van de toegangspoort (nyumon) van de dojo. Het is iets dat alleen de meest toegewijde leerling lukt. Hij wordt een montei, een monka of monjin genoemd, letterlijk iemand die de poort is doorgekomen. Maar dat betekent niet dat hij al geaccepteerd is in de dojo.
De eerste tijd oefent hij alleen als uke, dat wil zeggen dat hij met een partner traint, maar zich uitsluitend bekwaamt in het leren ondergaan van de techniek. Vervolgens leert hij de minder belangrijke technieken. Vroeger betekende dit dat hij basistechnieken van een andere school als oefening kreeg. Voor menige klassieke Japanse schermschool betekent het tegenwoordig dat men eerst de seitei gata leert en dan pas de technieken van de eigen school.

Kiichi Hine shihan met Kim Fok als uke
In de jaren die dan volgen krijgt de leerling steeds meer basistechnieken te oefenen. Oefenstof wordt eindeloos herhaalt en af en toe wordt er iets nieuws aan toegevoegd. Afhankelijk van het soort krijgskunst dat de school beoefent en afhankelijk van de vaardigheid van de leerling kan hij na zo’n vijf jaar van dagelijks trainen in aanmerking komen voor een eerste certificaat dat bekend staat als Oku iri. Oku iri is te vertalen met binnentreden in het verborgene. Het is vergelijkbaar met het moderne shodan, dat letterlijk begintrede of beginnersniveau betekent. Het duidt er op dat de leerling nu toegelaten wordt tot de echte krijgskunst van de dojo. Hier begint het serieuze oefenen. 

Na een aantal jaren van trainen komt de leerling in aanmerking voor Mokuroku. Letterlijk vertaald betekent het register, de leerling wordt nu geaccepteerd als leerling van de dojo en als zodanig ingeschreven in het register van de dojo. Ook in de dojo staat zijn naam voor iedereen zichtbaar op een naambordje.
Mokuroku kan bestaan uit meerdere opeenvolgende registers. Naarmate de leerling vordert wordt zijn naam in het volgende register opgenomen. De mokuroku kan ook een deel van het curriculum omvatten, zodat in het register bijgehouden kan worden welke technieken de leerling beheerst.

Densho en Mokuroku
Na Mokuroku volgt tenslotte Menkyo, dat letterlijk te vertalen is met certificaat. Het certificaat geeft aan dat men zich bekwaamd heeft in de krijgskunst van de dojo en dat de leerling bevoegd is om instructie te geven in deze krijgskunst.

Het laatste certificaat wordt Menkyo Kaiden (alles overgedragen) genoemd. Het is het certificaat waarmee wordt aangegeven dat de kunst als geheel aan de leerling is overgedragen. Deze overdracht gaat gepaard met het uitreiken van een densho of een makimono.
De bijbehorende titel is die van Dai Shihan of Shihan.

De shihan vormen de levende traditie en het levende voorbeeld (shi betekent persoon, han model of voorbeeld) van een dojo en van de krijgskunst die zij beoefenen en uitdragen.

Het begrip shihan bleek in het westen al tot veel misverstanden te leiden. Het begrip Dai Shihan leidde zo mogelijk tot nog meer verwarring. Ten onrechte meent men dat Dai hier groot betekent. Als men shihan met “meester” vertaalt, dan moet dai shihan wel Grootmeester betekenen. In Japan was dai shihan vooral een administratieve functie. Bij afwezigheid van de dojo cho werd zijn administratie bijgehouden door de dai shihan, die soms ook namens de dojo cho brieven verzond. Hij tekende dan namens de dojo cho. De kanji waarmee dai hier wordt geschreven is niet dat voor “groot” maar voor “in plaats van” of “namens”.

Tom Verhoeven

Auvergne, winter 2011

maandag 5 december 2011

Budo no kokoro - De geest van Budo


Shoshin
Letterlijk vertaald betekent shoshin beginner’s geest. Het is de geest van iemand die nieuw is in het vak, die gretig is om te leren, gretig om het ambacht echt onder de knie te krijgen. Het is de geest van de onschuld. De geest van verbazing, van verwondering, van waardering. Het is ook de bescheiden houding van de beginner, de geest van “ik weet het niet, maar ik wil het graag leren, leer het me alstublieft (dozo yoroshiku onegai shimasu)”.

Wie in staat is deze geest van de beginner in zijn leven te behouden blijft dingen, ook al heb je ze al duizend keer bekeken, gemaakt, gezien, beoefend of meegemaakt, zien met dezelfde frisheid en dezelfde nieuwsgierigheid als de eerste keer dat je er mee in aanraking kwam. 

Mushin
De oorspronkelijke beschrijving van deze geest luidt Shin no Mushin, de geest van geen geest. Het gaat samen met het idee van Muga Mushin, geen zelf, geen geest.
In het zen boeddhisme wordt benadrukt dat de geest van ons zelf, van ons “ik”, ons ego zoals we die meestal benoemen of beschrijven niet onze werkelijke geest is. Het is een gefabriceerde geest die functioneert in het dagelijkse maatschappelijke verkeer en die verantwoordelijk is voor het creeeren van die maatschappij. Het is een geest die zich uit in grootspraak, die naar voren dringt, eigen belang nastreeft, zich zelf belangrijk vindt, hecht aan uiterlijkheden als kleding, auto, huis, mobiele telefoon, roem, geld, macht. Het is een geest die afhankelijk is geworden van een voortdurende bevestiging van de normen en waarden die het zelf in het leven geroepen heeft.

Door een pad van meditatie en shugyo te kiezen komt men tot het besef dat het ego niet het werkelijke zelf is.
Er is echter ook geen sprake van dualisme. Tegenover het ego staat niet een ander zelf, het werkelijke zelf, maar leegte, niets. Uit die leegte, uit dit niets komt vrijheid, onafhankelijkheid en ongebreidelde creativiteit voort.

Mushin is ook de geest van Niet-Oordelen. De geest zonder bedoeling. De geest zonder vooringenomenheid. De geest van niet-handelen. De geest van het je niet laten meeslepen door de activiteit en de intentie van de ander.
Mushin is een geest die vaak vergeleken wordt met het weerspiegelend oppervlak van een meer of met een gepolijste spiegel. Mushin maakt dat je de ander tot spiegel bent, dat je met de ander kunt resoneren en zijn intentie kunt voorvoelen.   

Heijoshin
De alledaagse geest is een stabiele geest, een aanwezige geest. Het woord heijo is te vertalen met “gewoon, normaal,  alledaags”. Eigenlijk niks bijzonders dus, ware het niet dat veel mensen geplaagd worden door dagelijkse kleine gebeurtenissen die maken dat ze boos of driftig worden, schelden, vloeken, terneergeslagen raken en even later weer heel vrolijk lachen. De geest lijkt alle kanten op te waaien en heeft geen stevige basis.
Als we naar de afzonderlijke karakters kijken dan staat het karakter hei voor vlak. In Aikido komen we het karakter bijvoorbeeld tegen in de aanvalsvorm suiheiuchi. Het karakter jo staat voor de hele tijd.
Om je geest vlak en stabiel  te houden probeer je vier dingen te vermijden (shikai – vier te vermijden dingen).

Shikai kyo 
Kyo betekent verrassing. In het dagelijks leven wil je je niet door van alles en nog wat laten verrassen. Dit geldt des te meer in een tweegevecht. Elke verrassing verstoort de geest en daarmee verliezen we ritme, controle, overzicht.

Shikai ku   
Ku betekent hier angst. Angst werkt niet alleen verlammend. Het kan je ook het gevoel geven dat de opponent groter, sterker, machtiger is dan jij. Dat beperkt je in je mogelijkheden en doet de ki stokken.

Shikai gi 
Gi betekent twijfel. Als je twijfelt over de te ondernemen actie dan kun je niet goed tot de juiste handeling overgaan. Telkens weer twijfelen leidt er toe dan je niet in staat bent om de juiste handeling op het juiste moment te verrichten. Je timing is als gevolg daarvan telkens niet goed. En dat kan weer tot meer twijfel leiden.

Shikai waku 
Waku betekent verwarring, verstoring. Dit is nog ernstiger dan twijfel. In deze gemoedstoestand ben je  zo in de war dat je niet meer weert wat je aan het doen bent. Je kunt niet meer nadenken, je hebt geen overzicht meer, je kunt je aandacht er niet bij houden, je kunt geen beslissing nemen. Het gevolg is dat je geen enkel verweer hebt tegen wat je opponent ook doet. En daardoor raakt de geest nog meer in de war.       

Zanshin
In Budo zien we zanshin als de geest die voor, tijdens en na de uitvoering van een techniek gelijk blijft. Er is geen extra spanning voorafgaand aan de techniek, er is geen geforceerd willen tijdens de techniek en er is geen opluchting of euforie na de techniek.
Tijdens het boogschieten is goed te zien hoe de boogschutter reeds bij het aanleggen van de pijl geconcentreerd is op het doel. Elke handeling wordt even geconcentreerd gedaan, de boog wordt zorgvuldig gespannen en met een haast teder gebaar wordt de pijl gelost. De boogschutter beweegt niet en volgt met zijn blik de vlucht van de pijl. En zelfs als de pijl al in het doel zit blijft hij nog even staan kijken. Zijn geest blijft gericht op de pijl.
De onervaren schutter is vooral aan het begin en aan het eind te herkennen. Aan het begin is zijn aandacht nog niet bij het doel, hij is immers bezig met het zoeken naar een pijl. En na het het lossen zie dat zijn aandacht al naar de volgende pijl gaat terwijl zijn eerste pijl nog amper het doel heeft geraakt.
Het tegenovergestelde komt ook voor. Sommige aikidoka menen dat het bij zanshin om een pose gaat. Ze blijven na een worp telkens als een standbeeld in een verkrampte eindhouding staan. 

Het karakter zan betekent blijven, aanhouden, voortzetten.   


Fudoshin 
Onbewogen geest. Onverstoorbare geest.
Om je te bekwamen in welke kunst ook is toegewijde oefening (keiko, shugyo) essentieel. Vooral in het begin lijken er veel afleidingen te zijn, er is veel om je heen gaande dat belangrijker lijkt en om je aandacht vraagt. Wanneer de geest niet langer in verleiding gebracht kan worden om de oefening te onderbreken of om zelfs af te wijken van het pad spreken we van fudoshin, een onbewogen of onbeweeglijke geest.
De grondlegger van Aikido Ueshiba Morihei O Sensei kreeg op jonge leeftijd reeds scholing in Shingon Boeddhisme.


Fudo Myo o is een van de belangrijkste beschermgoden van Shingon. Hij wordt gewoonlijk afgebeeld met een zwaard waarmee hij alle vooringenomenheden en dogmatische verzinsels door snijdt en met een koord waarmee hij al het kwade weet te binden. Hij toont meestal een verbeten, grimmig gezicht waarmee hij uitdrukking geeft aan zijn onverzettelijkheid. Maar zijn belangrijkste eigenschappen zijn mededogen en vergevingsgezindheid.
En dat zijn ook de eigenschappen die bij fudoshin horen. Het gaat dus niet om een rigide houding of om starre beginselen die gevolgd moeten worden.

Het karakter voor fu duidt op een ontkenning (geen, niet, on-), het karakter do betekent bewegen.

Senshin
Senshin overstijgt de voorgaande gesteldheden van de geest. Het is een geest die beschermt en harmoniseert met het universum, met de natuur. Senshin is een geest van compassie die de gehele mensheid omvat en wiens taak het is om onenigheid in de wereld tot een einde te brengen. Het beschouwt elk leven als heilig. Het is de Buddha-natuur en het is wat O Sensei zag als het uiteindelijke doel van Aikido. Het bereiken van senshin staat bekend als satori.

Over Kokoro
Het van oorsprong Chinese begrip shin wordt ook uitgesproken als kokoro (het oorspronkelijke Japanse woord). Het is te vertalen met hart, waarbij we niet alleen moeten denken aan het fysieke hart maar ook aan ons zelf, onze eigen natuur. Tegelijkertijd staat het voor geest.

Er valt veel te vertellen over Shin, want het neemt een centrale plaats in in de filosofie van Aikido en in de Chinees-Japanse filosofie als geheel.
Aikidoka wordt aangeraden om in ieder geval kennis te nemen van - en inzicht te krijgen in de hierboven genoemde uitingen van Budo no kokoro.

Tom Verhoeven

Auvergne,  Herfst  2011   

zondag 27 november 2011

De lessen van Hemel en Aarde



De lessen van Hemel (ten) en Aarde (chi) tonen zich in de beoefening van Aikido.

Op het moment dat iemand probeert aan je te trekken is het van belang dat je eerst de ander wordt en de gedachte van de ander initieert.  Naarmate men vordert in Aikido wordt het mogelijk om de leegte die de ander voor zich aanvoelt te vullen en de suki (zwakke plek, opening) te ontdekken voor de ander dat doet. Budo is in wezen de daad van het zien van dergelijke openingen.

Het ware Budo, Aikido, elimineert niet alleen de vijand, maar verwijdert de relativerende geest van de andere om er vervolgens mee te harmoniseren. Dit moet vrijwillig door de ander gedaan worden en kan dus niet geforceerd worden. Om die reden zou men door dagelijkse oefening een geest moeten oefenen die harmonieuze eenheid met alles in de wereld zoekt.
Op het moment dat iemand probeert je hand te pakken, leidt hem dan met een hand die beweegt alsof je daarmee zijn linkervoet probeert weg te trekken en breng hem verder naar beneden door hem bij de nek te pakken.

Er zullen momenten zijn dat je overweldigd wordt door de lessen van de weg. Het is op dat soort momenten van belang dat men met de geest van een beginner (shoshinsha) de training (keiko) voortzet. Maar misschien belangrijker nog is het om je dan de universele waarheid te realiseren dat alle Budo de demonstratie zijn van de lessen van de Hemel, zowel tijdens je training als in het dagelijks leven.   

Als je bijvoorbeeld omringd wordt door een onnoembaar aantal yari (speren), beschouw ze dan als een enkele aanvaller. Proberen  achter een boom of een paal te schuilen, zoals dat in vroeger tijden werd gedaan, is een heel andere kwestie. The veiligste plek is achter de geest van de geweldpleger, achter de punt van de naderende yari, waar je door toepassing van het principe Irimi Tenkan de agressie kunt wegnemen.
Zelfs al ben je omringd aan alle zijden is het nodig de ander te boven te komen door dit zelfde Irimi Tenkan principe.

Het is daarom belangrijk om je aan dit principe te houden en het te leren toe te passen door middel van oefening.
Denk aan velen als aan een, denk aan een als aan velen. Gebruik het ene om het oneindige te raken en oefen zonder enige suki (opening) te bieden. Ook dit is belangrijk.

Ueshiba Morihei O Sensei (vertaling uit het engels; Tom Verhoeven)

Toelichting
In het moderne Aikido zoals dat tegenwoordig wereldwijd geoefend wordt geld de methode van de Aikikai Hombu Dojo als de basis en de norm. In deze methode draait het vooral om het oefenen van basistechnieken die een vastgelegde vorm hebben. Voor elk kyu-examen wordt de correcte uitvoering vereist van een reeks van basistechnieken. Na vijf kyu-examens wordt men geacht de basistechnieken van Aikido in grote lijnen wel onder de knie te hebben. Voor de daarop volgende dan-examens geldt dan vooral dat men de technieken niet alleen foutloos, maar ook in een hoger tempo moet kunnen uitvoeren. Het principe Aiki is in de beoefening van deze vormen nagenoeg verdwenen.

Van O Sensei is algemeen bekend dat hij niets moest weten van vaste vormen en vastgelegde basistechnieken. En ook hier heeft hij het niet over vaste vormen. Hij beschrijft twee verschillende situaties; een waarbij iemand aan je arm trekt en een waarbij iemand op je afkomt. Om accuraat te kunnen reageren is het belangrijk te leren aanvoelen waar de opening gaat ontstaan en wel voordat de ander dat door heeft (Aiki). Dat maakt Aikido tot een oefening van de geest. Om de geest (de intentie) van de ander te voorvoelen is het nodig dat men zich bewust is van hoe de eigen geest functioneert. Het bewust aanvoelen van en richting geven aan de geest ( intentie) van de ander is niet een vaardigheid die je kunt aan of uitzetten. Het is iets dat je dagelijks oefent en toepast in het dagelijks leven. Het uit zich ondermeer in wellevend gedrag. Goede manieren tonen duidt er immers op dat men harmoniseert met de ander. Hoffelijkheid is daarom een eigenschap van een echte krijger, onbeleefd gedrag is dat niet. Onbeleefd gedrag duidt er op dat men tegen de stroom in wil gaan (een vorm van Muri) en dat men bereid is een conflict aan te gaan. Het is gedrag dat tegen de principes van Aikido in gaat.

O Sensei maakt daarom geen onderscheid tussen Aikido op de mat en Aikido in het dagelijkse leven. Het maakt allemaal deel uit van dezelfde universele waarheid, van dezelfde lessen van Hemel en Aarde die we trachten te begrijpen en toe te passen.

Tom Verhoeven
Dojo cho

Auvergne,   herfst  2011

woensdag 23 november 2011

Jukendo en Aikido



Ueshiba Morihei O Sensei’s vaardigheid met de jo was fenomenaal. Het bevatte elementen van klassieke jo-technieken, yari- en naginata-technieken. Toch is lange tijd onduidelijk gebleven waar O Sensei zijn formele training had ontvangen. Zijn technieken verschilden in veel opzichten met die van de bekende jo-stijlen (ryu ha), met name van de Shindo Muso Ryu. Sommigen meenden daarom dat zijn vaardigheden uitsluitend waren afgeleid van zijn ervaring met speer- en zwaardtechnieken. En voor een aantal posities geldt zondermeer dat ze afgeleid zijn van zwaardtechnieken. Jodan no kamae is een goed voorbeeld van een positie die met de jo hetzelfde is als met de bokken. Technieken of posities kunnen echter nooit helemaal identiek met elkaar zijn omdat de wapends onderling te zeer verschillen. De katana is bedoeld om mee te snijden (en niet om mee te slaan of te hakken) en ook al oefen je met een bokken dan is dat een gegeven waar je rekening mee houdt. De jo is meer een wapen om mee te slaan, te stoten en te vegen. Zo gezien is het bijna ondoenlijk om technieken van de jo af te leiden van technieken met de katana. Het is makkelijker om je voor te stellen dat de technieken van de jo afgeleid zijn van de yari (speer) en/of de naginata (soort hellebaard). Sommige van de draaibewegingen lijken hetzelfde als wat O Sensei met de jo liet zien. Maar ook met deze twee wapens moeten we rekening houden met het scherpe blad.

De belangrijkste invloed op wat we nu kennen als Aiki joho blijkt afkomstig van jukenjutsu, technieken met een geweer voor zien van een bajonet.
Aikido grondlegger Ueshiba Morihei O Sensei meldde zich op jonge leeftijd voor militaire dienst. Daar bleek dat hij een aanleg had voor het bajonetschermen en al vrij snel werd hij gepromoveerd tot sergeant met als voornaamste taak het onderricht geven aan de soldaten in bajonnetschermen. Ook op latere leeftijd bleef hij zijn leerlingen uit die periode nog lang les geven in jukenjutsu en in ongewapend verweer tegen aanvallen met een van bajonet voorzien geweer. Houten oefenwapens in de vorm van een geweer met bajonet prijkten lange tijd de wanden van zijn oude dojo. Ook in zijn boek Budo uit 1938 wordt met enkele afbeeldingen ingegaan op jukenjutsu. Pas later zien we dezelfde technieken uitgevoerd worden met alleen nog de jo, het oorspronkelijke jukenjutsu maakt helemaal geen deel meer uit van het curriculum van Aikido.

Rest natuurlijk de vraag waar deze bajonettechnieken oospronkelijk vandaan komen. Sommige auteurs meenden dat de technieken van jukenjutsu direct ontleend waren aan de speertechnieken van de samurai. Dit blijkt historisch niet juist.

Na bijna drie eeuwen afgesloten te zijn geweest van de rest van de wereld opende Japan eind negentiende eeuw noodgedwongen haar havens en ging het handelsovereenkomsten aan met landen over de gehele wereld. Het was het begin van vernieuwingen die van Japan uiteindelijk een moderne, westers georienteerde staat zou maken. Een van de belangrijkste vernieuwingen was het opzetten van een modern leger. Militaire adviseurs en instructeurs uit landen als de Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland, Engeland, kwamen naar Japan om leiding en instructie te geven aan de verschillende legeronderdelen (zie ook de film “Last of the Samurai”). Voor het eerst ontstond er een regulier leger in Japan, dat niet was samengesteld uit de samuraiklasse, dat niet werd opgevoed met een samurai-ethiek maar dat bestond uit jongemannen uit alle delen van de samenleving en dat vooral bewapend werd met moderne geweren. Geweren die voorzien werden van bajonetten. De manier van het drillen van de infanterie-eenheden was Europees. 

Bij het bekijken van de afbeeldingen met verschillende posities en technieken met geweer voorzien van bajonnet is de overeenkomst met de Aiki joho posities en technieken onmiskenbaar.

De musketiers
In Europa werd de bajonet geintroduceerd in de zeventiende eeuw. Oorspronkelijk werden de schutters gewapend met een musket (musketiers) beschermd door piekeniers. De piek was een meterslange staak voorzien van een metalen punt bedoeld om aanstormende cavalerie te stoppen of te vertragen. In een man tegen man gevecht gebruikten piekeniers en musketiers het zwaard. Bescherming door piekeniers was noodzakelijk omdat het tijd kostte om het musket te herladen en gedurende dat herladen was de musketier zeer kwetsbaar.

In de loop van de zeventiende eeuw werd de rol van de piekenier steeds kleiner. Maurits van Oranje introduceerde een nieuwe strategie; de schutters werden in rijen achter elkaar opgesteld. De voorste schutter legde aan, vuurde, nam zijn musket op en liep naar achteren om zich weer aan te sluiten in de rij. Daar begon hij weer met het laden van zijn musket. Ondertussen had de man die achter hem stond aangelegd, zijn musket afgevuurd en ook hij liep vervolgens naar achteren om zijn musket weer te herladen. Op elk gegeven moment waren er dus minimaal twee schutters die klaar stonden met een geladen musket, terwijl achter hen schutters stonden die in verschillende stadia van het herladen van hun musket bezig waren. Dit soort nieuwe strategieen maakten het minder noodzakelijk om de musketiers voortdurend met piekeniers te beschermen.

Overigens trok het staatse leger bij de invoering van deze methode veel toeschouwers uit de omliggende steden  naar de oefenterreinen. Aanvankelijk begrepen de musketiers niet wat de bedoeling was, ze liepen de verkeerde rij in of liepen bij het naar achteren lopen tegen schutters op die te vroeg naar voren liepen en dan waren er ook nog die moeite met het herladen van het musket hadden, omdat ze telkens een stapje naar voren moesten maken om de rij gesloten te houden. Af en toe was het een complete chaos op het oefenterrein. Dit alles tot grote hilariteit onder de toeschouwers.


Bayonne
Om de musketiers toch wat extra bescherming te bieden werd er in de zeventiende eeuw een nieuw wapens geintroduceerd; de bajonet. De naam bajonet is ontleend aan de Franse stad Bayonne indertijd beroemd om de uitmuntende jachtmessen die er werden gemaakt. De oorspronkelijke bajonet werd in de loop van het musket gestoken en vastgezet. Er kon dus niet meer mee geschoten worden, wat de musket in feite tot een soort korte piek maakte. De eerste technieken leken daarom veel op de technieken van de piekeniers. In man tegen man gevechten hadden de meeste musketiers toch een voorkeur voor het zwaard. In de achttiende eeuw wordt het leger vrijwel alleen nog uitgerust met geweer en bajonet, in man tegen man gevechten worden zwaarden steeds minder gebruikt door musketiers. Het geweer met de bajonet was een slag- en steekwapen geworden. In de negentiende eeuw werd er in de Westerse legers alom instructie gegeven in de kunst van het bajonetschermen. Voor de officieren die de soldaten instructie moesten geven verschenen er instructieboeken. Wie de instructieboeken van verschillende landen met elkaar vergelijkt komt tot de conclusie dat de technieken van land tot land nauwelijks met elkaar verschillen.

Het Westerse bajonetschermen heeft niet alleen een onmiskenbare rol gespeeld in de ontwikkeling van Aiki joho. Ook de moderne wedstrijdsport Jukendo (een voortzetting van jukenjutsu) is er uit ontstaan.


Tom Verhoeven
Dojo cho

Auvergne,  herfst  2011